Mantelzorgster of drenkeling?

Categorieën:
Mantelzorg

Jacqueline Pheninckx dacht dat ze het goed deed als fulltime mantelzorgster. Anderen wezen haar op de harde werkelijkheid. Over twee drenkelingen die zich aan elkaar vastklampten en dreigden te verdrinken.

Zorg voor elkaar

Nu haar man Kees (68) sinds een maand of vier in een verpleeghuis woont, komt Jacqueline (62) een beetje tot rust en is ze stapje voor stapje in staat om terug te blikken. Kees was een levenslustige familieman en hardwerkende fysiotherapeut. Dat veranderde zo’n zestien jaar geleden, al wuifde Jacqueline de signalen weg. Pas toen zijn pink niet meer wilde stoppen met trillen, kwam de diagnose Parkinson. In 2013 gingen ze nog samen naar Argentinië, waar dochter Malou een hockeytoernooi speelde met Oranje. “Maar toen ging het al niet best. Kees liep letterlijk en figuurlijk verloren. Ik wuifde het allemaal weg.” Sluipenderwijs namen haar mantelzorgtaken toe. Het besef dat het toch wel erg veel werd, kwam toen Kees anderhalve week in een verpleeghuis werd opgenomen. “Een hele zware patiënt”, stelden de verplegers daar vast. Moest ze eens wat meer aan zichzelf denken? Dagopvang regelen? Minder mensen over de vloer? Haar mantelzorgmakelaar wist wel beter en stelde dat hij niet meer thuis kon wonen. De tegenwerping dat Kees toch ook veel goede momenten had, maakte geen indruk. “Zie nou eens al die slechte momenten onder ogen.” Een arts die Kees onderzocht zei: “Er moet nu iets gebeuren, anders resteert er straks niets anders dan crisisopvang. En jij gaat er trouwens ook onderdoor.” De neuroloog kwam met de metafoor over de drenkelingen.

‘De eenzaamheid blijft. Ik mis mijn Kees.’

 “Aan deze harde eerlijkheid heb ik meer gehad dan aan alle goedbedoelde complimenten over dat ik zo sterk ben. En dan zijn er nog de lieve vrienden die me vaak lieten weten dat ik hen altijd kan bellen – ‘ja, Jacq, ook midden in de nacht’. Het idee. Als er ’s nachts een incident was, dan wilde ik niet dat anderen hem zo zouden zien. En tegen de tijd dat een dierbare op de stoep zou staan, had ik de boel sowieso al aan kant.” Het gaat nu wat beter. “Maar de eenzaamheid blijft. Ik mis mijn Kees. Het is vier maanden geleden dat we samen in één bed sliepen en ik soezend zijn ademhaling hoorde en zijn lichaamsgeur rook. Onze intimiteit is nu dat ik zijn nagels knip, zijn hoofd masseer of met mijn hoofd op zijn borst lig.”